Vandaag in Opium TV de verkiezing van het beste korte verhaal in Opiums Verhalenwedstrijd 2011.
Eén van de 10 genomineerden (1800 inzendingen) was mijn zus Ziggy Klazes. Ze won niet maar haar verhaal is wel te lezen op de Opium site. Ik heb alvast even geknipt en geplakt om de moeite van het linken te besparen. Voor de overige negen verhalen wel even zelf schakelen.
V I S S E N
Zijn onderlip trilde toen hij naar de dode vissen in het water onder het bruggetje staarde. Tientallen zilveren, glinsterende buikjes die zich bijna verwijtend naar hem toe hadden gedraaid aan de oppervlakte van het water.
Woedend gooide hij zijn hengel in de rietpluimen aan rand van de sloot. Dit was zijn schuld. Dat kon niet anders. Hij was degene geweest die de dag ervoor de hele dag had staan vissen, hier, op dit bruggetje. De ene vis na de andere had hij uit het water gehaald. Eerst had hij het zielig gevonden. Zijn vader had hem gerustgesteld, 'Vissen voelen geen pijn, ze zijn koudbloedig… en je gooit ze toch weer terug? Nou dan…'
Met een scherfje had hij het aantal vissen dat hij had gevangen, geturfd op de leuning van het bruggetje. Opgewonden telde hij aan het eind van de middag de streepjes : vierendertig …zes blokjes met een streepje erdoor en nog een blokje zonder streepje.
Tim keek naar de streepjes op de leuning. Hij mikte een klodder spuug en veegde met zijn mouw over de leuning tot de streepjes waren verdwenen.
De golfslag van een klein zeilbootje op het meer duwde de willoze vissen onder de brug. Tim zag hoe de vissen verdwenen, even later weer terugkwamen om daarna, als een deinende zilveren plak, helemaal onder de brug te verdwijnen. 'Mijn schuld, mijn schuld, mijn schuld..' herhaalde hij fluisterend.
Hij rende het weggetje over naar de boerderij.
'Willen ze een beetje bijten vandaag?' riep zijn vader. Tim rende hem voorbij zonder antwoord te geven. Van de deel op pakte hij de oude schep die tegen de muur stond. Het blad van de schep was verroest en de steel zat onder het spinrag. Hij rilde even toen hij de schep pakte. De grijze draden kleefden aan zijn handen. Hij rende terug en greep het vangnet uit de bijkeuken.
'Ah, je pakt het groot aan vandaag..' riep zijn vader lachend.
Hij sleurde hij de zware schep achter zich aan. Het metaal van de schep stuiterde op het verharde weggetje, er sprongen kleine vonkjes van het wegdek. Hij keek naar de dode vissen, stak het vangnet in het water en trok het net naar zich toe.
Tim rook de weeë geur van de bleke, dode vissen. Hij kokhalsde. Keer op keer plonsde hij het net in het water totdat hij bijna alle vissen uit het water had gevist. Twee vissen dreven weg, daar kon hij niet meer bij.
In het weiland begon hij een kuil te graven. Een diepe kuil moest het zijn. Hij schoof de vissen op de schep. Voorzichtig droeg hij de schep naar de kuil en legde de vissen op de natte grond van de bodem. Hij gooide de aarde terug in de kuil en plette de aarde zachtjes met de achterkant van het blad van de schep. Toen knielde hij en legde twee rietpluimen als een kruis op de zwarte aarde.
Daar, knielend in het weiland, besloot hij om nooit meer te zullen vissen.